De wortels van mijn voorouders liggen in Italië. Als je het met een romantische blik bekijkt, is mijn keuze om een opleiding tot tolk/vertaler Italiaans te volgen terug te leiden tot de beslissing die mijn Italiaanse opa bijna honderd jaar geleden nam om naar Nederland te emigreren. Maar ik realiseer me dat ik nauwelijks iets weet over de beweegredenen van mijn opa om naar Nederland te vertrekken! Hoe was het eigenlijk om in de eerste helft van de twintigste eeuw op te groeien in een migrantengezin in Nederland? In februari van dit jaar besluit ik op bezoek te gaan bij mijn nu 87- jarige tante Maria. Zij is de dochter van mijn opa en de tweelingzus van mijn (inmiddels overleden) vader. Het bezoek neemt een onverwachte wending waardoor ik in één klap méér te weten kom over de geschiedenis van mijn familie dan ik tevoren had kunnen bedenken.
In Italië was aan het begin van de twintigste eeuw sprake van grote armoede.
Waarom is opa bijna honderd jaar geleden eigenlijk naar Nederland gekomen, vraag ik om het gesprek te openen. Mijn tante vertelt me dat haar vader afkomstig was uit de Italiaanse stad Forlì en dat hij naar Nederland is gekomen omdat er in de streek waar hij woonde nauwelijks werk te vinden was. Zijn familie leefde in grote armoede. Waarom hij juist voor Nederland koos weet mijn tante niet, maar eenmaal aangekomen vestigde hij zich in Sluiskil (Zeeland). Vervolgens ging hij in België aan het werk in een suikerfabriek, waar hij vriendschap sloot met een man uit het noorden van Italië. Deze man vertelde mijn opa dat hij nog een leuke dochter in Italië had wonen: mijn toekomstige oma. Nadat mijn opa en oma enige tijd penvrienden waren geweest, werden ze verliefd op elkaar. Mijn opa en oma zijn in 1931 in de Zeeuwse stad Axel met elkaar getrouwd en in 1932 werden mijn vader en mijn tante daar geboren. Een aantal jaar later volgde nog een derde kind, mijn oom Mario.
Toen mijn vader en mijn tante vijf jaar oud waren verhuisde het hele gezin naar het centrum van Den Haag. Mijn opa is toen vanuit een pakhuis begonnen met het draaien van consumptie-ijs, dat hij vervolgens op verschillende plekken in Den Haag vanuit een ijscokar verkocht. De inwoners van Den Haag waren kennelijk gek op Italiaans ijs, want de zaken gingen zo goed dat mijn opa op een gegeven moment wel tien ijscokarren met personeel rond had rijden! En hij was zeker niet de enige Italiaan die ijs verkocht in Den Haag…
In 1940 opende mijn opa een ijssalon in de Schalk Burgerstraat in de Haagse wijk Transvaal; een arbeiderswijk waar in die tijd veel Italianen woonden. Ze waren vaak terrazzowerker, schoorsteenveger, of ook ijsverkoper. Omdat ik 1940 een opvallend jaar vind om een ijssalon te openen, vraag ik haar of dat niet moeilijk was, een ijssalon in de oorlogsjaren.
“Weet je dat je al de tweede persoon bent die mij al deze vragen stelt?”
Op dat moment onderbreekt ze haar verhaal en vraagt ze: “weet jij eigenlijk dat je al de tweede persoon bent die mij al deze vragen stelt? Een paar jaar geleden is er ook al iemand langs geweest die van alles wilde weten.” Ze staat op en schuifelt naar de slaapkamer, waar ze uit een mand met allerlei paperassen een boek vist. “Kijk,” zegt ze “er is over ons Italianen in Den Haag een boek geschreven en ik kom er ook in voor.” Met enige verbazing kijk ik naar het boek. De kaft van het boek denk ik vaag al eerder ergens gezien te hebben, maar ik had er geen idee van dat mijn tante een bijdrage had geleverd aan een boek.
Het boek dat mijn tante in haar hand heeft, is geschreven door Paolo Giuseppin en heet Carissimo figlio. Het oorlogsverhaal van een Haagse Italiaan. Het is in 2017 uitgebracht door Uitgeverij De Nieuwe Haagsche. Op de achterkant lees ik dat in het boek het waargebeurde verhaal wordt verteld van Enrico Giuseppin, de vader van de auteur. Enrico is in 1929 met zijn vader, moeder, broers en zus vanuit Italië naar Den Haag geëmigreerd. In het boek heeft mijn tante meerdere dingen aangestreept en ik zie dan ook al snel dat ze op verschillende plekken in het boek wordt geciteerd.
Wat mijn tante mij vervolgens over de oorlogsjaren in Den Haag vertelt, is ook allemaal terug te vinden in het boek dat ik van haar mag lenen. Ik verslind het in twee dagen. Het boek is deels een verzameling brieven die Enrico Giuseppin vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog aan familie en vrienden heeft geschreven en van hen heeft ontvangen. De auteur geeft echter op verschillende plekken een toelichting op de verschillende historische gebeurtenissen waar Enrico in zijn brieven over schrijft.
Mijn familie en de familie Giuseppin uit het boek zijn landgenoten, tijdgenoten en streekgenoten, en ze wonen in Nederland ook nog eens in dezelfde Haagse wijk Transvaal. Het boek gaat dus niet alleen over de lotgevallen van de familie Giuseppin, maar geeft ook breder beeld van de Italiaanse gemeenschap in Den Haag waar ook mijn familie deel van uitmaakte. Op soms komische wijze wordt beschreven waar migrantengezinnen de eerste jaren dat zij in Den Haag woonden, zoal mee te maken kregen.
Soms moesten de kinderen brieven schrijven aan familieleden van klasgenoten die soldaat waren.
Het boek is ontroerend en informatief tegelijk. Eén aspect heeft mij in het bijzonder geraakt. Uit het boek blijkt namelijk dat ook mijn tante als tienjarig meisje brieven heeft geschreven aan Enrico Giuseppin. Dit kwam doordat ze met het broertje van Enrico, Lino, in de klas zat op de Italiaanse school. Dit was geen gewone school, maar een op fascistische leest geschoeide school waar alle Italiaanse kinderen uit Den Haag en omgeving tussen 1935 en 1943 verplicht naar toe moesten. Soms moesten de kinderen brieven schrijven aan familieleden van klasgenoten die soldaat waren. In het boek is een kopie te vinden van een met tekeningen versierde brief die mijn tante in keurig Italiaans aan Enrico schreef, die toen als soldaat aan het front in Rusland verbleef.
“Je moet Onze Lieve Heer bedanken, niet Mussolini!”
Daarnaast blijkt uit het boek bijvoorbeeld dat de verheerlijking van Mussolini ook deel uitmaakte van de les, of zoals mijn tante het in het boek zegt: de kinderen werden gehersenspoeld. Volgens de auteur had de Italiaanse gemeenschap in Den Haag al snel niet veel op met deze dictator. Hoe lastig het soms voor de jonge kinderen was om de Italiaanse school te verenigen met het dagelijks leven, wordt duidelijk uit het volgende citaat van mijn tante op bladzijde 159:
“Allengs werd de druk door de fascisten groter. Thuis mochten wij niet over Mussolini spreken. Mijn moeder was daar heel strikt in. De hersenspoeling op school werkte enorm door op ons kinderen. Zelfs zodanig dat als wij thuis bij het eten ons dankgebed eindigden met “dank u Mussolini, voor het eten”, zij kwaad werd en zei: “Je moet Onze Lieve Heer bedanken, niet Mussolini!”
“School en thuis zijn twee totaal verschillende werelden, elk met hun eigen waarheden. Voor een kind was het soms moeilijk om daarmee om te gaan.”
Het gesprekje met mijn tante en dit boek hebben mij niet alleen een schat aan nieuwe informatie opgeleverd, maar ook veel stof tot nadenken. Ik denk dan ook dat ik binnenkort weer een bezoekje breng aan mijn tante, om nog wat vragen te stellen…