Er is al een tijdje een discussie gaande over de status van het Nederlands. Mensen zeggen dat jongeren de taal niet meer goed beheersen of dat ze te veel Engels gebruiken. Het lijkt er inderdaad op dat de Nederlandse taal weinig prestige geniet bij haar sprekers. Maar we vergeten wel eens dat taal niet statisch is, maar levend, en dus van nature onderhevig aan verandering. Sommige woorden raken in onbruik, andere krijgen een nieuwe betekenis of verdwijnen, en soms verdwijnen talen zelfs helemaal. Sterker nog, de laatste paar eeuwen sterven steeds meer talen uit en taalkundigen voorspellen dan ook dat negentig procent van de talen die nu nog bestaan uitgestorven zullen zijn in 2050.
Aan de andere kant zijn er ook positieve ontwikkelingen: soms komen talen weer tot leven. Zo worden er momenteel pogingen gedaan om de oorspronkelijke Keltische taal van Ierland, het Gaelic, opnieuw leven in te blazen, en in Australië en de Verenigde Staten zijn verschillende stammen van de oorspronkelijke bewoners bezig om de jongeren weer enthousiast te krijgen voor hun eigen talen. Vooralsnog is er echter maar één dode taal daadwerkelijk succesvol tot leven gewekt, en dat is het Hebreeuws. Los van alle politieke implicaties die gepaard gaan met het Israëlisch-Palestijnse conflict is dit een ontzettend fascinerend fenomeen, waar language revivalists – mensen die zich bezighouden met taalherleving – veel van kunnen leren.
Negentig procent van de talen die nu bestaan, zullen zijn uitgestorven in 2050.
Hebreeuws als gesproken taal ontstond tussen de vijftiende en tiende eeuw voor Christus en overleefde tot ongeveer de vierde eeuw na Christus. In de tijd van Jezus liep het aantal moedertaalsprekers al terug en Jezus zelf sprak waarschijnlijk geen Hebreeuws, maar Aramees. Vanaf de vierde eeuw werd het Hebreeuws alleen nog maar gebruikt als liturgische taal in de joodse godsdienst en voor het schrijven van religieuze werken.
Hier kwam pas weer verandering in aan het eind van de 19e eeuw, met het ontstaan van het Zionisme, het idee om een Joodse staat op te richten. Dit idee werd aangewakkerd door groeiend antisemitisme en de daaruit voortvloeiende pogroms in Europa. In de jaren 1880 emigreerden de eerste groepen Joden naar Palestina, dat toen nog deel uitmaakte van het Ottomaanse Rijk. In de eerste gemeenschappen die daar ontstonden, sprak men onderling Jiddisch, Russisch of Duits, maar op de scholen werd vaak wel Hebreeuws onderwezen. Er was alleen een klein probleempje met de alledaagse bruikbaarheid van deze taal: er bestonden geen woorden voor bijvoorbeeld elektriciteit, treinen, fietsen en telefoons. Dat werd opgelost door de lexicograaf Eliëzer Ben-Jehoeda, die zich in 1881 in Jeruzalem vestigde en een prominente voorvechter van het Hebreeuws werd. Hij zocht onvermoeibaar naar nieuwe woorden en leende daarbij veelvuldig uit het Arabisch en Aramees. Ook gaf hij oude woorden soms een nieuwe betekenis. Een leuk voorbeeld is het woord כביש (kvisj), dat oorspronkelijk ‘platgetreden paadje’ betekende, maar tegenwoordig meestal een snelweg aanduidt.
Het woord כביש (kvisj) betekende oorspronkelijk ‘platgetreden paadje’, maar duidt tegenwoordig meestal een snelweg aan.
In het begin was er weinig animo voor Hebreeuws. De taal werd houterig en formeel gevonden: stel je maar eens voor dat je bijvoorbeeld opeens in het Latijn moet praten met je vrienden. Ben-Jehoeda wilde echter graag bewijzen dat het Hebreeuws geschikt was als alledaagse voertaal en hield er onorthodoxe methodes op na om dit voor elkaar te krijgen: hij voedde zijn oudste zoon Itamar uitsluitend op in het Hebreeuws. Ben-Jehoeda berispte zijn vrouw zelfs als ze Russische slaapliedjes zong voor Itamaar. Ook had de jongen geen vriendjes om mee te spelen, want zijn vader hield hem weg bij de andere kinderen. Die spraken immers Jiddisch of Russisch en zo zou Itamars Hebreeuwse taalontwikkeling vervuild raken. Hij werd zo op eenzame wijze de allereerste moedertaalspreker van het Hebreeuws in zo’n 1500 jaar.
Door de inspanningen van Ben-Jehoeda werd de taal dus aangepast en geschikt gemaakt voor de moderne tijd, en waar het Hebreeuws eerst vooral een lingua franca was voor op straat en op bijeenkomsten, werd het al snel ook een taal voor in de huiskamer. Nieuwe immigranten die op straat Jiddisch spraken, werden uitgelachen en bij een enquête die tijdens de Eerste Wereldoorlog gehouden werd, gaven 34.000 van de ongeveer 60.000 Joden in Palestina aan dat Hebreeuws hun moedertaal was. Op basis daarvan maakten de Britten het Hebreeuws, samen met Arabisch en Brits, de officiële talen van het Mandaatgebied Palestina. Dat was honderd jaar geleden. Tegenwoordig is het Hebreeuws de moedertaal van meer dan vijf miljoen mensen, al is er ook in Israël discussie over oprukkend Engels, taalverloedering en verlies van prestige van de taal. Levende talen veranderen nu eenmaal en waarschijnlijk kunnen we dat maar beter accepteren, ook al lijkt dat soms moeilijk. Want wat zal er over tweeduizend jaar van het Hebreeuws zijn overgebleven? En van het Nederlands?