Gebruik seksestereotypen in onze taal leidt tot ongelijke kansen

Toen D66-Kamerlid Monica den Boer eind vorig jaar tijdens een Kamerdebat over personeelstekorten bij de politie suggereerde dat we niet het woord bemanning zouden moeten gebruiken maar bemensing, leek ze een gevoelige snaar te hebben geraakt. Grote hoon kreeg ze over zich heen. Dat ze een doorgedraaide feministe zou zijn en zich beter met echte problemen zou kunnen bezighouden waren nog wel de meest beschaafde opmerkingen. Toch sneed zij een onderwerp aan waar we wel degelijk eens bij stil kunnen staan. Ze doelde namelijk op iets wat linguistic gender bias wordt genoemd – bevooroordeeld taalgebruik – oftewel het gebruik van seksestereotypen in ons dagelijks taalgebruik. En ja, daar maken wij ons allemaal schuldig aan. Maar de vraag is natuurlijk: is dat een probleem?

Linguistic gender bias staat gelijke kansen in de weg

Claartje Vinkenburg, verbonden aan de Vrije Universiteit, is onderzoeker en adviseur op het gebied van bias en inclusie. In artikelen en workshops legt zij uit wat linguistic gender bias inhoudt en wat de gevolgen ervan zijn: Seksestereotypen zijn breed gedragen aannames over eigenschappen, het gedrag en de rol van vrouwen en mannen. Deze aannames kunnen descriptief zijn: hoe vrouwen en mannen zich gedragen en waar ze goed in zijn, maar ook normatief: hoe ze zich moeten gedragen en waar ze goed in moeten zijn. Eigenschappen als empathisch, gevoelig en zorgzaam worden over het algemeen aan vrouwen toegeschreven, terwijl de eigenschappen ambitieus, assertief, dominant en zelfstandig aan mannen worden gekoppeld. Hier horen rolpatronen – seksepatronen – bij: de zorgzame vrouw en de hardwerkende man. Stereotypen, ook op het gebied van bijvoorbeeld etniciteit, seksuele oriëntatie of religie, kunnen expliciet of impliciet in een taal naar voren komen. Impliciete stereotypen sijpelen vaak onbewust in ons taalgebruik door.

Er worden drie vormen van bevooroordeeld taalgebruik onderscheiden, legt Vinkenburg uit. Namelijk welke labels we gebruiken, wat we zeggen (en wat juist niet) en hoe we iets zeggen. Vaak gebruiken we etiketten (labels) als we naar mannen of vrouwen verwijzen en hun rol in de maatschappij. Dit gebeurt dan op een manier die overeenkomt met het stereotiepe beeld dat we erbij hebben. Het taalgebruik is zo vanzelfsprekend dat het niet meer opvalt, denk aan ‘luizenmoeder’. Als de man of vrouw echter een rol hebben die niet met het plaatje in ons hoofd overeenstemt, dan markeren we dat. Denk aan de vrouwelijke chirurg, de vrouwelijke hoogleraar of de thuiswerkvader.  Of neem het bekende voorbeeld van de ‘papadag’, een voorbeeld van een lexicaal hiaat, een term die alleen bestaat voor een onverwacht fenomeen.

Dr. Claartje Vinkenburg is zelfstandig organisatieadviseur en was eerder verbonden als universitair hoofddocent aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Zij doet onderzoek naar diversiteit in loopbanen, waarbij zij vooral kijkt naar de rol van impliciete bias, normatieve opvattingen en discursieve praktijken. Zij adviseert organisaties over wat je kunt doen om de impact van bias op besluitvorming rond selectie en promotie te beperken.

Verder wordt in zinnen de norm – dat wat als normaal wordt beschouwd – vaak weggelaten. Vrouwen zijn minder ambitieus (dan wie?), meisjes zijn even goed in wiskunde (als wie dan?). Volgens Vinkenburg gebeurt dit doordat we ervan uitgaan dat ambitieus zijn of goed zijn in wiskunde eigenschappen zijn die bij een man horen. Ook vragen die gesteld worden (of juist niet), worden door stereotypen beïnvloed. Zo krijgen vrouwen vaker dan mannen de vraag voorgelegd hoe ze werk en zorg combineren.

Het gaat om bevooroordeeld taalgebruik.  En ja, daar maken wij ons allemaal schuldig aan.

Taalgebruik schept een norm. Als iets maar vaak genoeg als normaal wordt gebracht, dan wordt dat als een feit beschouwd en stellen we het niet meer ter discussie. Claartje Vinkenburg geeft aan dat vrouwen die van de norm afwijken en stereotiep-incongruente rollen vervullen voortdurend te maken hebben met linguistic bias, zowel in de media als op het werk. Op den duur kan dit hun zelfvertrouwen en ambitie ondermijnen, wat dan weer het beeld bevestigt dat ze niet geschikt zijn voor die functie. Dit is ook een factor die meespeelt bij de relatieve oververtegenwoordiging van mannen aan de top. Uiteindelijk staat stereotypering gelijke kansen in de weg.

Kunnen we dit veranderen?

Door middel van linguïstische software kan inzichtelijk worden gemaakt hoe vaak gender bias in de media voorkomt.  De media moeten ook hierop worden aangesproken, dit werkt goed via social media. Journalisten en voorlichters zouden trainingen moeten volgen, juist omdat bias vaak impliciet is. Ook bedrijven en organisaties hebben baat bij dergelijke trainingen: als je een inclusief beleid wil voeren moet dat ook uit je taalgebruik blijken.

De organisatie WomenInc is hiermee aan de slag is gegaan. Deze organisatie heeft met hulp van Claartje Vinkenburg een stijlgids ontwikkeld met tips om inclusiever te schrijven, dus zo genderneutraal – oftewel niet-seksistisch –mogelijk. Ook voor vertalers kunnen deze tips van pas komen.

De Europese Unie en linguistic gender bias

De Europese Unie onderschrijft de noodzaak van inclusief taalgebruik en heeft daarvoor richtlijnen opgesteld. Voor beroepen en functies dienen zo genderneutraal mogelijke termen gekozen te worden. Dat komt er eigenlijk op neer dat dit meestal de voormalig mannelijke vorm is die uniseks is geworden. Dit is echter niet in elke taal mogelijk en in sommige landen zag je juist een trend de andere kant op, namelijk de vorming van allerlei vrouwelijke varianten zoals in Duitsland (Kanzlerin) en Frankrijk. In Italië kozen vrouwen er ook wel voor om het vrouwelijke lidwoord voor zo’n woord te zetten, bijvoorbeeld la giudice (de rechter). Dit heeft te maken met de grotere rol die het grammaticale geslacht daar heeft en het feit dat de beroepsnamen daar traditioneel gezien mannelijk waren.

Een andere aanbeveling is om de woorden hij of zij te vermijden, als die ook op vrouwen betrekking hebben (zie ook eerder in deze tekst). De Zweedse taal kent trouwens sinds 2014 een nieuw persoonlijk voornaamwoord: het woordje hen dat kan verwijzen naar een man, een vrouw of iemand die zich noch het een noch het ander voelt. Inmiddels wordt dit woord ook daadwerkelijk toegepast.

Vertalers moeten zich bewust zijn van bias in het taalgebruik.

De EU spoort auteurs aan om waar mogelijk neutrale termen te gebruiken, maar wel met de kanttekening dat vertalers teksten getrouw en accuraat moeten omzetten naar hun eigen taal, met inachtneming van de eigen taalregels. Als een auteur bewust genderspecifieke taal gebruikt, dan zal een vertaler dit moeten respecteren. Ook schrijft de EU, terecht, dat het streven is om zo veel mogelijk neutrale en inclusieve termen te gebruiken, maar dat dit beter zal werken als dit op een natuurlijke manier plaatsvindt dan wanneer het te geforceerd gebeurt. Een tekst wordt er bijvoorbeeld niet leesbaarder op als overal hij/zij en zijn/haar komt te staan om maar zo genderneutraal mogelijk te schrijven.

Voor vertalers is het goed om bewust te zijn van bias in ons taalgebruik. Pas dan kan je er iets mee doen. We moeten niet krampachtig alles genderneutraal willen krijgen als dat geen recht doet aan de tekst, maar ernaar streven zou wel ons doel moeten zijn.

Tips uit de stijlgids van WomenInc om inclusiever te schrijven:

  • Let op etiketten. Bijvoorbeeld in je gebruik van bijvoeglijke naamwoorden: vaak wordt gesproken over de vrouwelijke hoogleraar of de werkende moeder. We schrijven niet de mannelijke hoogleraar omdat we er eigenlijk al van uitgaan dat het een man is. Door dit op deze manier te markeren lijkt het alsof het om een uitzonderlijke situatie gaat. Wees bewust van die markeringen en probeer ze zoveel mogelijk te vermijden.
  • Gebruik vergelijkbare woorden bij het beschrijven van dezelfde eigenschappen bij vrouwen en mannen. Dus mannen en vrouwen die succesvol zijn in onderhandelingen, zijn beiden ambitieus. Maak niet de fout om te schrijven over ambitieuze mannen en agressieve vrouwen.
  • Bij zelfstandige naamwoorden kan je beter de vrouwelijke vorm van beroepsnamen of genderspecifieke benamingen vermijden. Dus niet langer directrice maar directeur, en niet brandweerman maar brandweerkracht.
  • Bij persoonlijke of bezittelijke voornaamwoorden wordt heel vaak verwezen met de mannelijke vorm, ook als het om vrouwen gaat. Bijvoorbeeld: de sollicitant stuurt zijn cv naar… Dit kun je omzeilen door de zin in het meervoud te zetten: sollicitanten sturen hun cv naar…
  • Let ook op consistent gebruik van aanspreekvormen voor mannen en vrouwen.