In Italië worden veel meer talen gesproken dan je misschien zou denken. Het Italiaans als nationale taal bestaat pas sinds de eenwording van Italië in 1861. Elke streek heeft nog steeds zijn eigen dialect, slechts enkele daarvan zijn door de Italiaanse overheid als aparte taal erkend. Daarnaast worden in Italië van oudsher nog andere talen gesproken, zoals Francoprovençaals en Occitaans in Val d’Aosta, zijn er Albanese, Griekse en Servisch-Kroatische gemeenschappen in het zuiden en op Sicilië en wordt in Alghero op Sardinië Catalaans gesproken.
En dan zijn er de Dolomieten van Zuid-Tirol, waar je jezelf eerder in Oostenrijk waant dan in Italië. Een groot deel van de bevolking heeft er het Duits als moedertaal en in twee bergdalen spreekt men nog Ladinisch, de ‘oertaal’ van Zuid-Tirol. Maar hoe komt het eigenlijk dat Zuid-Tirol zo Oostenrijks lijkt, maar dan met goede koffie en heerlijk eten met Italiaanse invloeden?
Rond de vijfde eeuw hebben Beierse stammen zich in het gebied gevestigd, die grote invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de taal. Alleen in enkele zijdalen bleef men Reto-Romaans spreken. Later behoorde het gebied tot Oostenrijk en het Habsburgse Rijk. Hoewel Italië tijdens de Eerste Wereldoorlog aanvankelijk neutraal was, koos het in 1915 de zijde van de geallieerden. In ruil daarvoor mocht Italië het gebied ten zuiden van de Brennerpas annexeren, het huidige Zuid-Tirol.
In 1922 grijpen de fascisten onder leiding van Benito Mussolini in Italië de macht. Mussolini begint met de systematische en gedwongen italianisering van Zuid-Tirol, dat voortaan Alto Adige heet. Hij streeft naar volledige assimilatie van de Duitstalige bevolking: plaatsnamen, straatnamen en achternamen, zelfs die op grafstenen staan, worden vervangen door Italiaanse varianten. Duitstalige ambtenaren worden massaal ontslagen en vervangen door Italianen. Er komen grote migratiestromingen op gang van zuid naar noord, waarmee ze willen bereiken dat de Zuid-Tirolers een minderheid gaan vormen. Er mag niet langer onderwijs worden gegeven in het Duits of Ladinisch. Zo ontstaan de zogenaamde catacombenscholen; schuren en zolders waar clandestien in het Duits wordt lesgegeven aan de kinderen. Betrapte leraren worden gedeporteerd naar kampen of gevangenissen in het zuiden.
Plaatsnamen, straatnamen en achternamen, zelfs als die op grafstenen staan, worden vervangen door Italiaanse varianten.
Himmler en Mussolini sluiten in 1939 een deal. Mussolini wil van de Duitstalige minderheid af, maar Himmler ziet de Zuid-Tirolers juist als ‘raszuivere’ Ariërs. De Zuid-Tirolers krijgen de keuze tussen twee opties, dit wordt de ‘Option’ genoemd. Ze kunnen ervoor kiezen om naar het Derde Rijk vertrekken, waar hen een prachtige toekomst als volwaardige burgers wordt beloofd. Maar dan moeten ze wel hun grond en boerderijen, vaak al eeuwenlang familiebezit, achterlaten. Of anders kunnen ze achterblijven als tweederangsburgers in hun eigen regio, waar ze hun eigen taal niet mogen spreken en hun culturele identiteit zullen verliezen. Een keuze, in feite, tussen de fascisten van Mussolini of de nazi’s van Hitler. Voor velen een onmogelijke keuze, die hele families verscheurt en tot gewelddadigheden leidt tussen de Optanten, die bereid zijn te vertrekken, en de Dableibers, die voor verraders worden uitgemaakt. Een groot deel van de bevolking besluit te emigreren. Zij hopen dat Hitler hen zal bevrijden van de Italiaanse onderdrukking. Maar het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gooit roet in het eten en de massale volksverhuizing komt nooit goed op gang. Toch verlaten nog rond de 75.000 Zuid-Tirolers hun geboortegrond. In 1943 marcheren de Duitse troepen Italië alsnog binnen. Aanvankelijk leeft bij de Zuid-Tirolers de hoop dat hun situatie nu wel zal verbeteren, maar de jongens en mannen worden ingelijfd bij de Wehrmacht en naar het front gestuurd op duizenden kilometers van hun geboortegrond. Meer dan achtduizend van hen zullen niet meer terugkeren.
De ‘Option’ kwam in feite neer op een keuze tussen de fascisten van Mussolini of de nazi’s van Hitler.
Na de Tweede Wereldoorlog vragen de Zuid-Tirolers aan de geallieerden in een petitie om met Oostenrijk herenigd te worden, maar hun verzoek wordt genegeerd. In de jaren die volgen worden de Zuid-Tirolers nog steeds achtergesteld door de Italiaanse overheid. Ze mogen weliswaar hun eigen taal spreken, maar de bestuurlijke functies zijn veelal voorbehouden aan Italianen en ook in de jaren ’50 en ‘60 trekken veel Zuid-Italiaanse immigranten naar de nieuwe industrieën rond de stadjes in Zuid-Tirol, waardoor de Italianen daar de meerderheid van de bevolking beginnen te vormen. Rond 1960 lopen de spanningen zo hoog op dat enkele radicale Zuid-Tirolers overgaan tot bomaanslagen. Onder internationale druk wordt uiteindelijk het beleid gewijzigd. De regio Trentino-Alto Adige wordt autonoom en is inmiddels een welvarende regio binnen Italië. Maar echt Italiaans voelt een Zuid-Tiroler zich nog steeds niet. Lange tijd dreef bijvoorbeeld een ‘gemengd’ huwelijk tussen iemand van Italiaanse afkomst en iemand van Zuid-Tiroolse afkomst maar al te vaak een wig binnen de familie, als een huwelijk al überhaupt werd toegestaan. Met de tijd slijten dit soort gevoeligheden. Tegenwoordig kent Zuid-Tirol een sterke cultuurbeleving. Overal worden de Tiroolse tradities met trots in ere gehouden, iets wat je natuurlijk wel vaker ziet bij volken die eerst onderdrukt werden.
Voor wie meer wil lezen over deze tragische periode in de Zuid-Tiroolse geschiedenis is de roman Ik blijf hier (Resto qui) van Marco Balzano een aanrader, net als het prachtige Eva slaapt (Eva Dorme) van Francesca Melandri. Ook de Nederlandse historicus Thomas von der Dunk heeft een boek over de geschiedenis van Zuid-Tirol geschreven: Zuid-Tirol is niet Italië.