Taal verandert voortdurend. Veel mensen ergeren zich daar zo aan, dat ze boze brieven naar kranten en instanties schrijven. Maar je kunt de veranderlijkheid van taal ook zien als een iets positiefs. Bovendien vertelt de ontwikkeling van een taal veel over de geschiedenis en cultuur van een gebied. Een interessant voorbeeld daarvan is de invloed die het Spaans ondervond van de eeuwenlange overheersing van het Iberische schiereiland door de Arabieren.
Eerst even een stukje Spaanse geschiedenis. De Arabische heerschappij begon in 711 toen het Iberische schiereiland, het huidige Spanje en Portugal, nog grotendeels in handen was van de Visigoten. In de strijd om de troonopvolging riep een van Visigotische troonpretendenten de hulp in van de Arabieren. Onder leiding van Tariq ibn Ziyad maakten de Moren de oversteek naar Spanje en betrokken in korte tijd vrijwel het gehele schiereiland als een provincie bij het kalifaat van Damascus. Ze gaven het de naam Al-Andalus. In Noord-Spanje bleef een gebied onder bestuur van de Visigoten, die van daaruit Spanje stukje bij beetje heroverden op de Moren. Deze Reconquista, herovering, zou tot 1492 duren. Gedurende die zeven eeuwen beïnvloedden de Arabieren de taal, cultuur en bouwkunst van Spanje.
Gibraltar is afgeleid van yabal Tariq, ofwel de berg van Tariq en dat was de legerleider Tariq ibn Ziyad die in 711 met een klein leger Berbers de Straat van Gibraltar overstak..
In Al-Andalus leefden moslims, christenen en joden samen. De Arabieren respecteerden de cultuur, het geloof en de taal van de christenen en joden. De spreektaal was het Andalusisch-Arabisch; het formele Arabisch was net als het Latijn de taal voor formele stukken en voor de elite. De christenen in Al-Andalus, de mozaraben, bleven ook hun Romaanse taal spreken, waarin ze veel Arabische woorden opnamen. Het Mozarabisch was belangrijk voor de arabismen die tot de dag van vandaag in het Spaans in gebruik zijn.
In de christelijke koninkrijken in het noorden van Spanje was de officiële taal Latijn, maar spraken de mensen Romaans en daarvan afgeleide talen. Wat wij Spaans noemen is het Castiliaans, de Romaanse taal van Castilië. Gedurende de eeuwen van de Reconquista breidde vooral het koninkrijk Castilië zijn grondgebied flink uit en nam belangrijke centra van de Arabische macht in. Het Castiliaans won daarmee ook in aanzien en werd gaandeweg ook buiten Castilië steeds vaker gebruikt. In de 12e eeuw heersten de Almoraviden over Al-Andalus, die de mozaraben vervolgden. Die laatsten trokken naar het noorden en beïnvloedden zo het Castiliaans.
De Arabieren introduceerden veel gewassen in Spanje, zoals de citrusvruchten waar Spanje om bekend staat: el limón (citroen), la naranja (sinasappel) en la toronja (grapefruit).
Het Arabisch heeft zijn sporen in de Spaanse taal vooral achtergelaten in de vorm van een grote hoeveelheid woorden van Arabische oorsprong. De Arabieren brachten veel kennis mee over wiskunde, landbouw, oorlogsvoering, handel en bouwkunst. Voor veel begrippen uit die domeinen bestond in het Spaans nog geen woord, omdat het hele begrip nog onbekend was. Zo brachten de Moren nieuwe landbouwtechnieken mee met de daarbij behorende woorden, zoals acequia (bevloeiingskanaal) van het Arabische as-saqiya: ‘wat te drinken geeft’. Ze introduceerden ook veel gewassen in Spanje, zoals el algodón (katoen), el arroz (rijst), el azafrán (saffraan), la berenjena (aubergine), la zanahoria (wortel) en la alcachofa (artisjok). Maar ook el jazmín (jasmijn), el albaricoque (abrikoos) en de citrusvruchten waar Spanje om bekend staat: el limón (citroen), la naranja (sinasappel) en la toronja (grapefruit). Soms bestond er wel al een Spaans woord en bleven twee woorden naast elkaar in gebruik. Zo heb je nu nog steeds twee woorden voor olijf: oliva en aceituna, waarbij het tweede uit het Arabisch stamt.
De mozaraben namen de betekenis van vrij concrete begrippen probleemloos over, maar sommige woorden kregen ook een negatieve connotatie, vooral vanaf de 15e eeuw. Zo kreeg het woord mezquino de betekenis van vrek of gierigaard, terwijl het Arabische woord miskin gewoon ‘arm’ betekent. Het Spaanse cicatero stamt van het Arabische saqqât, ofwel de verkoper van goedkope spullen, maar heeft uiteindelijk de betekenis van gierigaard of schrielhans gekregen. In sommige gevallen lijken de mozaraben het Arabisch niet (goed) begrepen te hebben. Moslims eten geen varkensvlees en noemden dat ‘een verboden iets’ (hu(a) mahrán); in het Spaans kreeg marrano echter gewoon de betekenis ‘varken’.
Vooral in Zuid-Spanje vind je ook veel namen van plaatsen en rivieren die uit het Arabisch voortkomen. Zo betekent Almería spiegel van de zee, of uitkijkplaats, van het Arabische al-mirayah of al-Meraya. Guadalquivir, wadi al-kabir, is de grote rivier. Hierin herken je ook het woord wadi met de betekenis rivier. En Gibraltar? Dat komt van yabal Tariq, ofwel de berg van Tariq. Dat was de legerleider Tariq ibn Ziyad die in 711 met een klein leger Berbers de Straat van Gibraltar overstak.