Het allereerste kinderboek komt uit 1778. Het heet Proeve van kleine gedigten voor kinderen en is geschreven door Hieronymus van Alphen. Vóór die tijd werden er ook wel boeken voor kinderen geschreven, maar dat waren bijvoorbeeld opvoedkundige boeken, of leerboeken. Proeve van kleine gedigten was het eerste boek dat, naast een moraal, ook vermaak bood. De bundel bestaat uit 66 gedichtjes, bedoeld voor kinderen van vijf tot tien jaar. Het perspectief ligt bij het kind en er worden herkenbare situaties in geschetst die aansluiten bij de leefwereld van kinderen.
Waarom was de tijd juist toen rijp voor het eerste kinderboek? In de achttiende eeuw, de tijd van de Verlichting, ontstond er een nieuwe blik op kinderen. Het uitgangspunt van de Verlichting was dat de menselijke rede het criterium moest zijn voor het zoeken naar wijsheid. Religie speelde een veel minder belangrijke rol dan in de voorgaande eeuwen. Dit had ook gevolgen voor de manier waarop naar kinderen werd gekeken: het waren niet langer ‘kleine volwassen’, maar ze mochten echt kind zijn. Het is dus niet vreemd dat vanaf die tijd boeken werden geschreven die echt op kinderen gericht waren.
‘Ik wilde een nieuwe geest brengen in de kinderlitteratuur. (…) Tot nu toe werden in de kinderlitteratuur alle jongens en meisjes als hele brave wezentjes voorgesteld.’
In de eeuw die daarop volgde, werd de boekdrukkunst ontwikkeld. Er konden steeds grotere oplages gedrukt worden, en ook de illustraties werden steeds groter en belangrijker. Honderd jaar na Proeve van kleine gedigten verscheen Dik Trom, geschreven door Cornelis Johannes Kieviet. Hij vond dat de kinderboeken tot dan toe veel te braaf en te pedagogisch waren. in een interview in Het Vaderland in 1928 zegt hij het zo: ‘Ik wilde een nieuwe geest brengen in de kinderlitteratuur. (…) Tot nu toe werden in de kinderlitteratuur alle jongens en meisjes als hele brave wezentjes voorgesteld. ‘k Vind echter, dat, wil de jeugd iets leeren uit de boeken, zij dan in de hoofdpersonen moet vinden jongens en meisjes die werkelijk bestaan kunnen, niet alleen in hun gedachtenwereld, maar ook daarbuiten in het leven. Uit deze gedachte nu is Dik Trom gegroeid.’ Het duurde enkele jaren voordat de ‘revolutionaire’ Dik Trom echt aansloeg bij het publiek, men moest wennen aan een ondeugende hoofdpersoon. De illustraties die er vanaf de tweede druk aan werden toegevoegd, droegen er zeker aan bij dat Dik Trom echt een succes werd.
Vanaf de eerste helft van de twintigste eeuw zet de trend die Johannes Cornelis Kieviet heeft gezet door: de hoofdpersonen in de kinderboeken uit die tijd, zoals Pietje Bell, Kruimeltje en Joop ter Heul, zijn ondeugend, halen kattenkwaad uit, maar hebben ook een hart van goud. De boeken gaan over onderwerpen waar kinderen mee te maken hebben, zoals school en vrienden, maar ook armoede en oorlog.

‘Proeve van kleine gedigten voor kinderen‘ van Hieronymus van Alphen
In de tweede helft van de twintigste eeuw worden kinderboeken steeds meer serieus genomen. Dat blijkt uit het feit dat er vanaf dat moment ook literaire prijzen worden toegekend aan jeugdboeken. Vanaf de jaren ’70 ontstaat er een maatschappelijk debat over de inhoud van kinderboeken.
Ouderwetse rolpatronen met ‘vaders achter de krant’ en ‘moeders bij het aanrecht’ zijn het doelwit van verschillende actiegroepen. Het opvoedkundige element komt vanaf dan weer een beetje terug in de kinderboeken, zoals in de boeken van Guus Kuijer en Els Pelgrom en iets later ook Carry Slee. Naast het realisme worden er nu ook veel fantasieboeken geschreven, door bijvoorbeeld Paul Biegel en Tonke Dragt.
Rond de laatste eeuwwisseling is de kinderboekenmarkt opnieuw veranderd, maar iets lastiger te duiden omdat de ontwikkeling nog zo recent is. Onder invloed van verschillende media komen en gaan verschillende hypes erg snel. Series blijven onverminderd populair, maar de genres wisselen nogal, van fantasy zoals Harry Potter, tot vampierenboeken en tientallen verschillende dystopische series zoals De Hongerspelen.
Wat in al die ruim tweehonderd jaar aan kinderboeken niet veranderd is, is dat er eigenlijk twee opvattingen zijn over waar een jeugdboek aan moet voldoen.
Maar wat is nu eigenlijk het grote verschil tussen kinderboeken en boeken voor volwassenen? Eigenlijk is het antwoord daarop niet zo ingewikkeld: bij kinderboeken zijn de hoofdpersonen vaak afgestemd op de doelgroep, ze hebben ongeveer dezelfde leeftijd. De onderwerpen sluiten aan bij de ontwikkeling van het kind. Dat betekent niet dat een kinderboek niet over ‘volwassen onderwerpen’ als scheiding of oorlog kunnen gaan, alleen dan wel vanuit het kinderlijke perspectief. En vaak is het taalgebruik in kinderboeken anders dan in boeken voor volwassenen: zo concreet mogelijk en vaak met levendige dialogen. Eindeloze zinnen en uitgebreide sfeerbeschrijvingen komen meer voor in boeken voor volwassenen. Een trend die de laatste tien jaar opvalt, is dat de grens tussen kinderboeken en boeken voor volwassen steeds meer aan het vervagen is. Er komen steeds meer categorieën bij, zoals Young Adult, geschikt voor jongeren van 15 tot 18 jaar, en New Adult, dat zich richt op jongvolwassenen van 18 tot 30 jaar.
Wat in al die ruim tweehonderd jaar aan kinderboeken niet veranderd is, is dat er eigenlijk twee opvattingen bestaan over de criteria waaraan een jeugdboek moet voldoen. De eerste opvatting is dat boeken voor kinderen vooral een middel in de opvoeding zijn. In deze visie ligt de nadruk voornamelijk op de inhoud van de boeken. Eigenlijk is dit een hele oude opvatting, het eerste ‘officiële’ jeugdboek Proeve van kleine gedigten voor kinderen uit 1778 is hier een voorbeeld van. Gedichtjes voor kinderen, over hun eigen leefwereld, maar wel met een duidelijke moraal over hoe je zou moeten leven. In de jaren ‘70 was er een opleving van deze visie, sommige mensen vonden dat kinderen in kinderboeken opgevoed moesten worden over hoe een ideale samenleving eruit zou moeten zien. De boeken van Carry Slee uit de jaren ‘90 passen hier ook bij. De gezinnen in haar boeken hebben vaak geen traditionele samenstelling en haar personages leren omgaan met allerlei uitdagingen zoals populariteit, moderne media en pesten. Als lezer kun je er wat van oppikken. Je kunt ook stellen dat de populaire dystopische boeken ook in deze categorie vallen: ook al ziet de wereld er heel anders uit en lijken er andere regels te bestaan dan in onze, dat betekent niet dat er geen regels zijn: het gaat nog steeds om een strijd tussen goed en kwaad.
De tweede opvatting is dat kinder- en jeugdboeken een vorm van literatuur zijn. Mensen die vanuit dit perspectief naar kinder- en jeugdliteratuur kijken vinden dat de vorm van kinderboeken uitdagend moet zijn en kinderen literair competent moet maken. De boeken van Dik Trom zijn een vroege uiting in deze categorie. Cornelis Johannes Kieviet wilde kinderen juist op een andere manier, dus niet pedagogisch verantwoord, naar de wereld laten kijken. Een hedendaags voorbeeld is Anne Provoost, die haar personages moeilijke keuzes laat maken en laat nadenken (en daarmee de lezers ook) over hoe ver vrijheid reikt, of wanneer en waarom je anderen dwarsboomt. Ook een auteur als Edward van den Vendel probeert zijn lezers uit te dagen. Het gaat in zijn Young Adult boeken over homoseksualiteit, maar hij wil juist niet de nadruk leggen op het ‘anders zijn’, maar naar een ‘groter verhaal’ kijken, meer universeel, over liefde, vriendschap en familie. Gelukkig hoeven we geen keuze te maken tussen deze twee opvattingen. Het is juist goed dat er veel verschillende soorten kinder- en jeugdboeken zijn. Soms heb je zin in een mooi verhaal, en dat daar een duidelijke moraal in zit, maakt het leesplezier niet minder. En soms wil je een boek waar je wat langer op moet ‘kauwen’, en waar je misschien zelf wat meer denkwerk voor moet verrichten. Evenwicht is belangrijk, op één been kun je immers niet lopen.