Verreweg de meeste mensen in Nederland beheersen het Nederlands, maar dat wil niet zeggen dat het Nederlands bij iedereen hetzelfde klinkt en dat iedereen over dezelfde woordenschat beschikt. Met andere woorden, het is niet zo dat er bij het Nederlandse taalgebruik sprake is van een homogene uniformiteit. Er zijn nogal wat verschillen binnen die ene taal, of anders gezegd: er is sprake van taalvariatie. Taalvariatie is in verband te brengen met de regio waar iemand vandaan komt, de etnische groep waartoe hij of zij behoort, zijn of haar sociale achtergrond, leeftijd en sekse. Het taalgebruik van iemand die is opgegroeid in Zuid-Limburg klinkt bijvoorbeeld heel anders dan het taalgebruik van iemand uit de Haagse Schilderswijk, en ook het taalgebruik van medewerkers in de Rotterdamse haven is anders dan dat van agrariërs in Drenthe of artsen in Amsterdam.
Toch is er ook een vorm van het Nederlands die deze verschillen overbrugt en algemeen bruikbaar is in contacten met mensen buiten de vertrouwde omgeving, in het publieke domein. Dit Nederlands noemen we het Algemeen Nederlands oftewel de Nederlandse standaardtaal.
Het is voor vertalers die naar het Nederlands vertalen essentieel om deze Nederlandse standaardtaal tot in de finesses te beheersen. Een vertaler wil per slot van rekening een correcte tekst schrijven in een taal die door de lezer wordt begrepen en geaccepteerd. Natuurlijk mag er twijfel zijn en kan een vertaler ook niet alles weten, maar om dat te ondervangen heb je als vertaler een standaarduitrusting: je beschikt over een flink aantal (woorden-) boeken, je googelt je suf en je hebt woordenlijst.org onder ‘Favorieten’ op je laptop staan. Verder is het belangrijk om je bewust te zijn van je eigen taalgebruik en je eigen woordenschat. Van je idiolect, of anders gezegd, van je eigen unieke taalgebruik. Je taalontwikkeling wordt vanaf je geboorte beïnvloed door al het gesproken en geschreven materiaal waarmee je in aanraking komt, en dat niet alleen: je taal wordt gevormd door alles wat je leven tekent, bewust en onbewust.
Je taal wordt gevormd door alles wat je leven tekent, bewust en onbewust
Ter verduidelijking een voorbeeld: een vrouw groeit op in een Gelders dorp vlak bij de Duitse grens. Zij spreekt binnen haar gezin van herkomst en met haar vrienden en vriendinnen in het Liemers, een Nederfrankisch dialect. Daarnaast beheerst zij de Nederlandse standaardtaal goed. Ze huwt een man die in de Kop van Noord-Holland is geboren. Ook hij spreekt de Nederlandse standaardtaal goed, maar vermengt dit wel met een aantal woorden en uitdrukkingen uit het Westfries dialect. Als hij in zijn jeugd naar Texel verhuist, gaan ook enkele woorden en uitdrukkingen uit het Texels dialect deel uitmaken van zijn idiolect.
In het gezin dat zij samen stichten, wordt met de kinderen de Nederlandse standaardtaal gesproken. Hoewel het bij de kinderen vaak tot hilariteit leidt als zij hun moeder Liemers met de familie horen praten, ontkomen ze er niet aan dat er onbewust enkele woorden en uitdrukkingen uit dit dialect in hun idiolect sluipen en datzelfde geldt voor enkele Westfriese en Texelse begrippen. De kinderen gaan studeren, werken en verhuizen een paar keer naar verschillende plaatsen in Nederland en daarbuiten. Ze komen in aanraking met diverse sociale kringen en daarmee met verschillende sociolecten (typerend taalgebruik binnen groepen). Al deze ervaringen zijn vormend voor hun individuele kenmerkende taalgebruik.
Voor vertalers is het dus essentieel dat zij inzicht hebben in hun eigen unieke Nederlandse taalgebruik
Stel dat een van de kinderen op een zeker moment besluit om de opleiding tot vertaler bij ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalen te gaan volgen. De kans is dan groot dat zij, hoewel ze de Nederlandse standaardtaal goed beheerst, zich er dan van bewust wordt dat er toch enkele begrippen en uitdrukkingen in haar idiolect zijn terechtgekomen die afkomstig zijn uit het Liemers, het Westfries en het Texels. Of ze ontdekt dat haar schrijfstijl toch een aanzienlijk aantal formele woorden bevat die ze zich eigen heeft gemaakt in het beroep dat ze uitoefende voordat ze aan de opleiding tot vertaler begon. Wellicht bespeurt ze ook nog verschillende anglicismen en germanismen die jarenlang via allerlei kanalen tot haar zijn gekomen.
Als vertaler naar het Nederlands, die erop gebrand is om een foutloze Nederlandse tekst te schrijven, is het ten eerste van groot belang dat ze zich bewust is van haar idiolect. Ten tweede is het essentieel dat ze weet dat er invloeden zijn die ervoor hebben gezorgd dat het Nederlands dat zij zich heeft eigengemaakt, niet altijd strookt met het Algemeen Nederlands. Op de derde plaats is het belangrijk dat ze, wanneer ze toch licht twijfelt over de juistheid van een uitdrukking of zegswijze, de juistheid ervan controleert in een van de bronnen binnen haar standaarduitrusting, ook al is het er een die ze haar hele leven al gebruikt en die ‘goed voelt’. Het kan zomaar zijn dat haar gevoel niet altijd klopt en dan sluipen uitdrukkingen, bijvoorbeeld uit het Liemers, onverhoopt haar tekst binnen met fouten of spraakverwarring tot gevolg.
Voor vertalers is het dus essentieel dat zij inzicht krijgen in hun eigen unieke Nederlandse taalgebruik. Ze moeten weten waar hun kracht ligt en niet in hun eigen valkuil trappen. Als ze hier kritisch op zijn, maakt dat de weg vrij naar een foutloze tekst met een eigen spreekwoordelijke handtekening.